Leraren opleiden in Japan

Het zal maar weinigen ontgaan zijn: er is een enorm tekort aan leraren in het Nederlandse onderwijs. En toch ontstaat er geen run op de lerarenopleidingen. Werd het leraarsberoep nog wel eens een luizenbaantje genoemd vanwege de vele vakantiedagen, het lijkt er op alsof het voor velen nu een soort schrikbeeld is: een leven lang een drukke groep voor je neus, met lastige ouders zoals De Luizenmoeder laat zien. Weinig salaris en weinig status en dat tot je 67ste!
Is Japan het lichtende voorbeeld waar ze een enorm overschot hebben aan mensen met een onderwijsbevoegdheid, waar leraren status hebben en met hun 60ste met pensioen gaan? Wat is er sinds mijn eerste interviews in 2005 daar op lerarenopleidingen veranderd?

In 2005 bezocht ik Professor Iwata, leider van het onderzoek naar hervorming van de Japanse lerarenopleidingen bij Tokyo Gakugei University . Dit is dé nationale educatieve universiteit die in feite de leidende rol heeft voor andere educatieve universiteiten. De meeste huidige leraren hebben een vierjarig bachelorprogramma gevolgd aan dit soort speciale educatieve universiteiten of alleen een onderwijscertificaat gehaald parallel aan hun studie op een algemene universiteit. Vergelijkbaar met Nederland kun je leraar worden voor het basisonderwijs, middelbare school (junior high school of high school), speciaal onderwijs en kinderopvang. Daar bovenop kun je extra certificaten halen voor bijvoorbeeld schoolleider of curriculumontwikkelaar. Zie voor een globaal overzicht hier.

Volgens Iwata is verandering van de lerarenopleiding noodzakelijk om onderwijshervormingen te laten slagen. Hij wil in de lerarenopleiding af van het academische onderwijs en veel meer nadruk leggen op docentvaardigheden en innovatieve lesmethoden. Misschien anders dan in Nederland is de strijd tussen wat ze hier noemen ‘academists’ en ‘educationalists’ nog niet beslist. Een strijd die zich binnen, maar vooral ook tussen de twee soorten lerarenopleidingen afspeelt. ‘Educationalists’ winnen vooral terrein op de educatieve universiteiten. Ook deze educatieve universiteiten zijn overigens niet te vergelijken met de Nederlandse hbo-lerarenopleidingen. Ze zijn nog sterk academisch ingericht en stages zijn nog steeds vooral een soort kroon op de opleiding. Dat neemt niet weg dat Tokyo Gakugei eigen ‘experimenteer’-scholen op haar terrein heeft. Deze scholen fungeren als oefenplaats voor leraren-in-opleiding, maar vooral als onderzoeksplaats. En daarbij gaat het steeds meer om echt praktijkonderzoek én om actieonderzoek, waarbij leraren-in-opleiding leren door hun eigen handelen te onderzoeken. Populair is het uitvoeren van een vooraf zorgvuldig gezamenlijk ontworpen les. Deze lesuitvoering wordt samen onderzocht om de les vervolgens weer te verbeteren, weer uit te voeren en weer te onderzoeken.

‘Academists’ zijn meer te vinden onder leraren die hun bevoegdheid naast een reguliere universitaire studie halen. Zij hebben minder op met veranderingen in de lerarenopleidingen, omdat ze bang zijn voor een niveau- en daarmee statusdaling van het beroep. Ondanks de relatief hoge salarissen is deze statusdaling echter al langer aan de gang. ‘Educationalists’ wijten dit vooral aan gebrekkige onderwijsvaardigheden van docenten die jongeren niet meer kunnen motiveren. Daarnaast speelt een rol dat – anders dan in Nederland – het behalen van een onderwijscertificaat erg populair is. Jaarlijks komen er ruim 200.000 nieuwe leraren bij, terwijl er rond de 20.000 nodig zijn. Veel nieuwe leraren willen echter geen leraar worden: ik moet nog uitzoeken waarom ze dan toch zo massaal wel dat diploma willen. Bovendien wordt ook niet iedereen met een lerarendiploma gecertificeerd als leraar. Daarvoor is eerst nog een screening door het regionaal bestuur nodig.

Leraren van openbare scholen komen in dienst als ambtenaar van een prefectuur (vergelijkbaar met een provincie). Afgestudeerde leraren moeten zich in mei aanmelden en krijgen dan twee testrondes. De onderwerpen daarvan zullen vreemd overkomen bij Nederlandse leraren: het gaat om schriftelijke testen over pedagogiek, het onderwijssysteem en onderwijswetten: precieze kennis van procedures en voorschriften is in het onzekerheidsvermijdende Japan heel belangrijk om maar zoveel mogelijk zekerheid in te bouwen. Maar ook een essay en geschiktheidsonderzoek zijn onderdelen van de test. Degenen die door mogen naar de tweede ronde moeten in augustus een voorbeeldles geven, een praktijkassessment doen, sollicitatiegesprekken voeren en nog een schriftelijke test afleggen. Heb je dat allemaal goed doorstaan dan kom je op de lijst van toekomstige leraren die uiteindelijk in april het volgende jaar op hun nieuwe school van start gaan. Vanaf dan worden ze minstens 6 uur per week begeleid door een ervaren leraar en krijgen ze de komende jaren nog trainingsdagen op een opleidingsinstituut. Na 10 jaar zijn dan specialisaties mogelijk, zoals ontwikkelaar en schoolleider. Het regionaal bestuur regelt ook dat de leraren regelmatig van school wisselen als een manier van levenslange professionalisering. Met 60 (!) gaan leraren met pensioen en gelet op de hoge levensverwachting in Japan betekent dat je letterlijk nog een heel leven na het leraarschap hebt. Dat neemt niet weg dat je tot je 60ste nauwelijks een ander leven hebt dan het leraarschap. Je hoort immers tot een school, tot een groep en het is in een collectivistisch land als Japan de groep die min of meer jouw agenda bepaalt. In de blog ‘Naar school in Japan’ schreef ik over de vele uren die kinderen maken, omdat ze na school en in het weekeind op school sporten en muziek maken. Ook leraren zijn die uren op school aanwezig, als leraar of om met elkaar onderwijs te bespreken of te ontwikkelen. Zie hoe in de toelatingsprocedure voor Tokyo Gakugei University dit alles letterlijk is terug te vinden.

Voor leraren is er binnen elke school altijd tijd en ruimte voor teamleren en teamonderzoek. Scholen hebben letterlijk een hele grote stafkamer waarin leraren elkaar makkelijk kunnen treffen en gezamenlijke activiteiten kunnen ondernemen. En dat doen ze ook. Er zijn maar weinig leraren die voor acht uur ’s avonds naar huis gaan. Alle leerkrachten werken altijd samen aan een onderzoek dat door de regionale onderwijsuniversiteit uitgezet wordt. En ook dan gaat het vaak om samen lessen ontwerpen, om vervolgens de uitvoering te onderzoeken en de les daarna samen weer bij te stellen. Het verbeteren van leerkrachtvaardigheden is uitgeroepen tot een van de speerpunten van het ‘Third Basic Plan for the Promotion of Education 2018-2022’. Tot nu toe is er in Japan meer aandacht geweest voor nationaal bedachte curriculumhervormingen en voor verkleining van klassen. Meer en meer wordt nu ook de noodzaak gevoeld leraren bij hervormingen te betrekken en prioriteit te geven aan de kwaliteit van leraren.

Hoewel onderwijsdiploma’s dus gewild zijn, hebben educatieve universiteiten te maken met dalende studentenaantallen door de blijvend toenemende concurrentie van nieuwe opleidingen en door de sterke daling van het kindertal. De link wordt al snel gelegd met een afnemende gedrevenheid onder studenten: ze zijn toch wel gewenst en de concurrentie is niet meer zo sterk. Een dalend kindertal betekent in ieder geval dat universiteiten soepeler worden in hun toelatingsbeleid. Internationalisering is een andere oplossing. Internationalisering is voor veel instellingen meer economische noodzaak dan een daadwerkelijke cultureel-educatieve ambitie. Vooral deze noodzaak lijkt nu enige opening te forceren in de situatie dat universiteiten nog nauwelijks Engelstalige programma’s aanbieden en terugschrikken om niet-Japans personeel aan te stellen. Een situatie die sterk aan de Nederlandse internationaliseringspraktijk van hoger onderwijsinstellingen doet denken.

Als ik nu terugkijk op dit stuk, is duidelijk hoe actueel het nog is. De lerarenopleidingen zijn nog weinig veranderd ten opzichte van die tijd, zoals ook de laatste OECD-review van 2013 laat zien. Zijn de ‘educationalists’ echt aan de winnende hand, het is mooi te zien hoe in Nederland er juist ook een beweging de andere kant op gaat. Zie de opmars van academische pabo’s, landelijke kennistoetsen, het opnemen van academisch getint onderzoek in de curricula en de inrichting van academische werkplaatsen: een beweging van een onsje minder hbo, naar een onsje meer wo. En natuurlijk een ander groot verschil: het enorme overschot aan mensen met een onderwijsbevoegdheid in Japan en het grote tekort daaraan nu in Nederland.
Er wordt ook een bijzondere overeenkomst zichtbaar tussen het Japanse en Nederlandse hoger onderwijs. In 2018 waren er regelmatig stukken in de krant te lezen over overvolle Nederlandse universiteiten die een enorme inhaalslag gemaakt hebben met het toelaten van buitenlandse studenten. Een manier om de concurrenten en een dalend kindertal in Nederland voor te blijven en om extra geld binnen te halen. Behalve over drukte in de collegezalen en overwerkte docenten gingen krantenartikelen ook over de toename van het Engelstalige onderwijs aan Nederlandse universiteiten. Net als in Japan op dit moment dus: vooral de veranderende context, en specifieker: de economische noodzaak om meer studenten te krijgen, lijkt doorslaggevend voor een succesvolle opmars van het Engels. En dat biedt dan weer een mooie kans op een nieuwe uitwisselingspartner; ik ben al aan de slag.

Leraren opleiden in Japan
Schuiven naar boven