“We moeten het onderwijs nu echt veranderen, want de huidige generatie is niet meer te motiveren voor school. Ze hebben echt hele andere behoeften.”
Het is al weer 15 jaar geleden dat ik mijn proefschrift voltooide. De titel ‘nieuwe’ leerders was een knipoog naar een steeds populairder verhaal in onderwijsland, waarin een ‘nieuwe generatie’ werd aangekondigd met ‘nieuwe’ leerbehoeften’. De nieuwe generatie zou bijvoorbeeld de producent van eigen kennis willen zijn en vooral van ‘levensechte’ projecten willen leren. Dit verhaal werd onder andere door pleitbezorgers van het toen zogenoemde ‘nieuwe leren’ ingezet als legitimatie voor een broodnodige onderwijshervorming. ‘Aansluiten bij leerbehoeften’ is nu nog een veel actueler thema geworden. De term wordt te pas en te onpas gebruikt, zonder dat we eigenlijk weten wat we daarmee bedoelen.
Immers, het verhaal over nieuwe leerbehoeften van een nieuwe generatie was toen en is nog steeds zwak onderbouwd en nauwelijks onderzocht. “Wanneer ‘begint’ die nieuwe generatie dan en heeft iedereen in die groep dezelfde behoeften?”, zijn zomaar wat van die logische vragen die echter niet beantwoord worden.
Wel was er al een lange onderzoekstraditie over onderwijsvernieuwing gericht op het opleiden van nieuwe generaties voor een nieuwe arbeidsmarkt. Niet de behoeften van jongeren persé, maar behoeften van een kenniseconomie zouden om andere leerders vragen. De economische kwalificatiefunctie van onderwijs staat in dit verhaal centraal. Wat zijn de kenmerken van die leerders dan en welke groep in de jongere generaties voldoet al aan die kenmerken? In het onderwijsvernieuwingsverhaal werd (en wordt overigens nog steeds) daarvoor vooral naar de leerpsychologie gekeken. Succesvolle leerders zouden vooral mensen zijn die levenslang weten te leren en daarbij hun eigen leren kunnen aansturen door bijvoorbeeld goed te kunnen plannen.
Als socioloog vond ik dat leerders hiermee te eenzijdig economisch of psychologisch werden bekeken. Hoe zou ik dit verhaal kunnen verrijken met sociologische inzichten over levenslopen en (jongere) generaties? Dit alles vormde de aanleiding om onderzoek te doen naar ‘nieuwe leerders’. Ik had een subgroep in jongere generaties op het oog die verschijnt als een prototype van een nieuw script over leven en leren in de postmoderne samenleving. Een script dat sinds de jaren tachtig in opkomst is; ‘een nieuwe generatie’ zou dan ook sinds die tijd in beeld moeten komen. Daarbij wilde ik dat script bekijken zowel vanuit het onderwijsvernieuwings- als het levensloopsociologische discours.
In de hierboven genoemde onderzoekstraditie naar onderwijsvernieuwing verwijst dit script vooral naar nieuwe manieren van leren en werken in een kenniseconomie[1]. Nieuwe leerders zijn dan prototypisch voor mensen die zich binnen de kennis/creatieve sector goed weten te ontwikkelen en die zich aan de continu veranderende arbeidsmarkt weten aan te passen. Onderwijsvernieuwing moet volgens dit script gericht zijn op langere formele schoolloopbanen, waarbij het leren wordt gezien als levenslang leren, waarbij leren in formele , niet-formele en informele contexten gecombineerd wordt. Bovendien moet onderwijsvernieuwing gericht zijn op het ontwikkelen van nieuwe soorten competenties. Het zou vooral gaan om ‘soft skills’ die meer verwijzen naar algemene, persoonlijke competenties, die niet per se betrekking hebben op een specifiek onderwerp of beroep. Hoewel er tegenwoordig wat andere termen gehanteerd worden, zou onderwijs vooral ingericht moeten worden als een ‘learning community’ waarin diverse soorten experts en leerders kennis creëren die rechtstreeks verband houdt met de praktijk en de gebruikers.
Leren door deel te nemen, door bronnen te bestuderen , door te praten met anderen en door reflectie is wat nodig is. Experts zijn coaches die de leerling introduceren in een nieuwe gemeenschap en ‘impliciete kennis’ explicieter maken. Daarbij ligt de focus op betekenis, begrip en reflectie en op de relatie tussen iemands persoonlijke leerconcepten en leergedrag dat nodig is om zelfregulatie te bevorderen. Deze persoonlijke leerconcepten zijn niet duidelijk gedefinieerd; het kan gaan over leerstrategieën en andere meta-cognitieve vaardigheden, maar vaak ook over persoonskenmerken en vooral kenmerken die te maken hebben met gedragsregulatie (plannen, concentreren, impulsen beheersen). Kort gezegd, leerders verschijnen hier als ondernemers van hun eigen leer- en arbeidskracht.
Leerders zullen hun eigen leren niet vanuit dit macro-economische perspectief bekijken, maar ook niet vanuit persoonlijke leerconcepten. Redenerend vanuit leerders is leren een integraal onderdeel van iemands biografie, waarin leerervaringen uit het hele leven en uit allerlei levensdomeinen samenkomen en door de leerder van betekenis worden voorzien. Een pabo-student die een onvoldoende haalt voor de rekentoets ziet geen onvoldoende, maar ziet beelden van eerdere toetsen en rekenervaringen en van manieren waarop ouders, vrienden en leraren hierop reageerden en koppelt hier ook betekenissen gericht op de toekomst aan (een volgende toets, op de pabo mogen blijven, leerkracht kunnen worden). De betekenisgeving aan leren wordt opgevat als een sociaal proces, waarin eerdere ervaringen in de levensloop, iemand sociale positie, iemands netwerk en bestaande instituties zoals het onderwijssysteem hun sporen achter laten. Deze aanname vormt het hart van de jeugd- en levensloopsociologische traditie.
Deze traditie was toen en is nog steeds vooral gericht op onderzoek rondom het script van de keuzebiografie. Dit script beschrijft hoe mensen steeds eigen keuze hebben gekregen om hun levensloop naar eigen inzicht in te richten. Er kunnen heel veel soorten paden gekozen worden anders dan de standaardlevensloop van onderwijs volgen, werken en gezinsvorming, met pensioen gaan. En keuzes kunnen ook weer hernomen of teruggepakt worden (scheiden, vaker trouwen, vele verschillend banen hebben, blijvend onderwijs volgen et cetera). Keuzes zouden ook steeds minder afhankelijk zijn (of in ieder geval lijken) van iemands sociale achtergrond of gender.[2]
Nieuwe leerders zijn prototypisch voor mensen die hun leven als een permanent leerverhaal vertellen, waarin ze zeggen hun leven geheel naar eigen inzicht in te richten. ‘Leren’ in de zin van zelfreflectie en ‘monitoren’ wat je nodig hebt voor jouw levensverhaal is daarbij een vereiste om je eigen biografie vorm te geven. Kort gezegd, leerders verschijnen hier als constructeurs van hun eigen biografie.
Wie wel of niet slaagt als biografische ‘ondernemer’ heeft alles te maken met wie beseft dat je als constructeur niet alles zelf in de hand hebt, maar dat – zoals eerder genoemd – sociale invloeden ook van belang zijn. Leren neemt daarin weer een sleutelpositie in. Leren is nu in allerlei opzichten voor leerders ambivalent geworden: zowel binnen als buiten school heeft leren meerdere en tegenstrijdige betekenissen gekregen. Dit beschrijf ik uitgebreid in mijn blog Jongeren en leren: een ambivalente relatie II.
De kunst is daar niet de nadelen van te ondervinden, maar daar de vruchten van weten te plukken. De ‘voorgeschreven’ paden zijn daarvoor volgens deze traditie minder geschikt. Jongeren zouden vooral met elkaar moeten leren. Dit zogenoemde informele, jeugdculturele leerkapitaal zou een belangrijke sleutel zijn tot biografisch succes, omdat jongeren hiermee oplossingen vinden voor nieuwe problemen waar oudere generaties c.q. formele instituties geen antwoord op hebben en waarmee ze tools voor zelfbepaling ontwikkelen. Maatschappelijk succes betekent hiermee niet zozeer ‘een geslaagde weg binnen het onderwijs- en arbeidsmarktregime’, maar geslaagde maatschappelijke participatie die naar eigen inzicht is vormgegeven en leidt tot gevoelens van biografisch succes.
Ik vind het bijzonder om te zien hoe mijn onderzoek 15 jaar geleden voor velen nog wat ongrijpbaar, weinig herkenbaar was en hoeveel weerklank thema’s uit mijn onderzoek nu krijgen. De kern van het debat en onderzoek rondom onderwijsvernieuwing lijkt sindsdien nauwelijks veranderd. De roep om onderwijsvernieuwing lijkt alleen maar harder en zichtbaarder te worden (inclusief het verzet van tegenstanders overigens). Deels omdat we, anders dan toen, via sociale media dagelijks verhalen hierover voorbij zien komen, maar ook omdat heel veel onderwijsinstellingen hun onderwijs daadwerkelijk zijn gaan hervormen.
En wat ook niet veranderd is: de suggestie dat jongere generaties andere leerbehoeften en –manieren hebben, zonder hiervoor met echte onderbouwingen te komen. Leren bekijken vanuit het biografisch perspectief van jongere generaties heeft nog weinig aandacht gekregen.
En dat is jammer. Leren in biografisch perspectief zien biedt een andere in- en uitgang over leren dan de twee perspectieven die momenteel het debat over onderwijsvernieuwing domineren. Enerzijds de groep die dicht aan schuurt tegen de pleitbezorgers van het nieuwe leren van weleer. Een groep die meer een emancipatie van de leerder uit het keurslijf van het huidige onderwijssysteem op het oog heeft; een leerder die zijn eigen leertraject samenstelt. Bepaalde leerbehoeften worden daarbij verondersteld, maar de vraag is of ‘eigenaarschap, actief plannen, alles zelf kiezen’ wel echt zulke door leerders gewenste behoeften zijn. Aan de andere kant van het spectrum staat de groep van de ‘hard core’ evidence based gerichte leerpsychologen die vooral wil nagaan welke didactieken, materialen en inhouden het onderwijs van nu nodig heeft om tot de gewenste leeruitkomsten te komen. Serieuze aandacht voor de leerder zelf, vanuit het perspectief van die leerder is er niet en ‘het nieuwe leren’ komt er meestal slecht van af.
Ik merk dat leren bekeken vanuit biografisch perspectief veel weerklank vindt onder studenten en oudere groepen leerders. Ze gaan patronen in hun leerwegen en leeroriëntaties zien én hoe die bijvoorbeeld met sociale herkomst, gender en ons schoolsysteem verbonden zijn.
Kortom: het leerbiografisch perspectief neemt leerders dus serieus en kan zichtbaar maken wat hun echte behoeften zijn en hoezeer die mogelijk voor diverse subgroepen verschillen.
Het prototype van de nieuwe leerder kan daarbij als een soort referentiekader dienen. Nieuwe leerders verschijnen dus als een prototypische subgroep binnen jongere generaties die met de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen weten om te gaan. Zowel in het discours over onderwijsvernieuwing als het discours van de jeugd- en levensloopsociologie verschijnen ze als leerders die actieve constructeurs zijn van hun eigen leerproces. Leerders die leren zien als een levenslang en levensbreed proces van zelfontwikkeling in plaats van een tot de jeugdfase en het schooldomein behorend proces. Leren wordt dus steeds meer gelijk aan leven en omgekeerd betekent leven steeds meer altijd en overal leren. Het zijn ook leerders die het belang zien van minder formele kennis (‘soft skills’, persoonlijke of biografische competenties) en van authentieke, levensechte en daarmee buitenschoolse contexten om dergelijke kennis te verwerven. Contexten waarmee de ‘bedachte’ schoolcontext nauwelijks meer kan concurreren.
Maar de nieuwe leerder uit het onderwijsvernieuwingsdiscours verschijnt daarbij vooral als een maatschappelijk gewenst prototype: iemand die zijn eigen leren plant en actief stuurt naar heldere doelen en – vanuit beleidsoptiek – daarbij een maatschappelijk gewenst (door onderwijs- en arbeidsmarkt voorgegeven) uitgestippeld toekomstbeeld voor ogen heeft.
Daartegenover staat het emancipatorische jeugdsociologische prototype van de biografische zelfbepaler. Dit prototype discours draait veel meer om ‘autonome leerders’. Ze richten zich niet op de eisen van onderwijs- en arbeidsmarkt, maar construeren een eigen biografisch project, waarbij ze vooral hun eigen jeugdculturele leerkapitaal zowel biografisch als maatschappelijk optimaal weten te benutten.
En op dit punt levert de generatiesociologie mooie aanvullingen door een generatie niet over een kam te scheren. Nieuwe leerders komen het meest overeen met de generatiesociologische betekenis van een generatie-eenheid: een voorhoede die de motor vormt achter maatschappelijke verandering. Denk daarbij aan de voorhoede die in de jaren zestig van de vorige eeuw de bestaande ‘structuren’ wilde doorbreken. Sinds de late jaren tachtig van de vorige eeuw gaat het echter niet zozeer om een politiek-ideologische, artistieke voorhoede, maar om een leerelite die nieuwe leer- en werkculturen verkent als antwoord op de nieuwe mogelijkheden en risico’s in de laat-moderne samenleving.
En juist daarin zouden we de handreikingen kunnen vinden voor onderwijsvernieuwing. In een volgend artikel laat ik zien wat sleutelkenmerken in de biografieën van de onderzochte nieuwe leerders zijn en ga ik op de vraag wat we daaruit voor het onderwijs kunnen leren.
[1] Voor onderbouwing verwijs ik naar de bronnen in hoofdstuk 2 van het proefschrift De Nieuwe Leerder.
[2] Overigens zijn er ook jeugd- en levensloopsociologen die opmerken dat mensen vooral de suggestie hebben van meer eigen keuze en leggen bestaande ongelijkheden als herkomst en gender nog steeds veel ‘paden’ vast.