In 1990 studeerde ik af bij mijn eerste studie met de scriptie ‘Economische zelfstandigheid van vrouwen en de 1990-maatregel’. In een eerste hoofdstuk zette ik toen de positie van meisjes en jongens in het onderwijs op een rij: de prestaties op de basisschool tussen jongens en meisjes verschilden nauwelijks, meisjes bleven minder zitten en werden minder naar het speciaal onderwijs doorverwezen. In het voortgezet onderwijs waren jongens wat beter in beta-vakken, meisjes in alfa-vakken. In het hoger onderwijs haalden meisjes qua opleidingsniveau jongens in, maar de verschillen naar opleidingsrichting bleven onverminderd groot. Vooral de schoolcultuur droeg bij aan het blijven bestaan van sekseverschillen door bijvoorbeeld stereotype taakverdelingen tussen leraren, stereotype verwachtingen van leraren, rolbevestigende leermiddelen en leerinhouden. Liepen meisjes vanaf het hoger onderwijs steeds meer voorop in schoolloopbanen, jongens haalden ze op de arbeidsmarkt weer dubbel en dwars in.
Het recente rapport van de Onderwijsraad over sekseverschillen in het onderwijs is een feest van herkenning, maar wel een treurig feest: bovenstaande alinea kan letterlijk in de tegenwoordige tijd gezet worden. Er is in drie decennia nauwelijks iets veranderd. Behalve dan dat sekseverschillen in het onderwijs niet meer zo veel aandacht krijgen als in de jaren tachtig en negentig. Okee, op één soort sensationele berichtgeving na die met enige regelmaat in kranten verschijnt: sekseongelijkheid zou nu vooral een ‘boys problem’ zijn, ‘jongens lopen nu al op de basisschool achter op meisjes’. Onderzoek leert echter dat dat helemaal niet het geval is; pas vanaf het voortgezet en helemaal vanaf het hoger onderwijs gaan meisjes het beter doen dan jongens. Bovendien zijn deze sekseverschillen relatief klein in vergelijking met de verschillen naar opleidingsniveaus van ouders (Driessen & Van Langen 2007). Opvallend is ook de speculatieve verklaring die over de vermeende achterstand van jongens opgevoerd wordt. Het zou liggen aan de feminisering van het basisonderwijs, waardoor jongens geen rolmodellen meer hebben, het onderwijs te talig of ‘te soft’ is geworden. Maar ook dat wordt niet door onderzoek ondersteund, zo laat Claessen (2013) in een verkennende studie zien.
Kortom, sekseverschillen krijgen nog maar weinig aandacht of alleen in de vorm van paniek over ‘the boys problem’. Er is nauwelijks aandacht voor de werking van gender in onze maatschappij. De echte sekseongelijkheid zit hem in de verschillen naar opleidingsrichting die weer doorwerken in beroepen en de positie van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Verschillen die ook samenhangen met de waardering van deze beroepen. Maar alleen al de grote zorg ‘om jongens’ zegt al iets over de werking van gender: waarom waren we nooit ‘bezorgd’ om de achterstand van meisjes en zijn we nu niet in juichstemming dat meisjes het zo goed doen? En waarom zijn er zo weinig zorgen dat Nederland achterin de Europese rij staat met vrouwen in technische studies? Praten over sekseongelijkheid roept bij veel mensen ongemakkelijke gevoelens op. Veel reacties zijn in de trant van ‘ach ja, vroeger was dat iets, maar tegenwoordig toch niet meer. Mensen kiezen nu toch zelf’. Juist ook vrouwen die zeggen ‘dat het toch hun eigen keuze is om minder te gaan werken en minder belang te hechten aan een goed betaalde carrière’. In die nadruk op ‘eigen keuze’ klinkt het meritocratisch ideaal door, waardoor we het zicht kwijtgeraakt lijken op de werking van sociale mechanismen. En bij sekseverschillen speelt nog een andere ontwikkeling een rol: de opkomst van de ‘brein’wetenschap die voor elk maatschappelijk verschijnsel al gauw weer een bepaald hersengebied weet aan te wijzen, waaraan mensen dan – terecht of niet – al gauw de conclusie verbinden ‘dat het nu eenmaal in de hersenen zo vastligt’.
Dat die verschillen echter ongelijkheid inhouden en dat het gaat om sociaal geproduceerde verschillen, hoor je zelden meer. Het is dan ook erg bijzonder dat juist in deze tijd de Onderwijsraad komt met een rapport over sekseongelijkheid. Niet alleen de conclusies zijn herkenbaar, maar ook de verklaringen. Verklaringen vanuit de biologie, het brein blijken toch niet ‘hard te maken’. Verschillen in prestaties zijn te klein om de ongelijkheden tussen jongens en meisjes te verklaren; evenmin kunnen ze verklaard worden uit onderscheid in hersengroei, alleen al omdat sekseverschillen in hersengroei niet in onderzoek gevonden worden. Een grote reviewstudie laat zien dat er waarschijnlijk sprake is van een ‘publication bias’: onderzoeken die géén breindiversiteit tussen jongens en meisjes vinden, publiceert men liever niet.
Sekseongelijkheden zijn ook niet te verklaren vanuit de feminisering van het onderwijs. Jongens presteren niet slechter bij vrouwelijke leraren en zowel van mannelijke als vrouwelijke leraren krijgen leerlingen ‘stereotype’ aandacht. Ook huidige onderwijsmodellen die meer een beroep doen op zelfregulatie en ‘soft skills’ vormen geen verklaring, alleen al omdat in landen zonder deze modellen dezelfde trends in sekseverschillen gevonden worden.
Verklaringen moeten dan ook meer in de cultuur dan in de structuur van het onderwijs en onze maatschappij gezocht worden. Sekse vormt in onze cultuur een van de belangrijkste ordeningsprincipes: alles in onze cultuur wordt geassocieerd met mannelijkheid dan wel vrouwelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan activiteiten als betaalde arbeid, leidinggeven, zorgen, maar ook aan ronde tegenover hoekige vormen, de kleur roze versus blauw, hard versus zacht, aanwezig of op de achtergrond zijn, handelen of passief zijn.
Het gaat om stereotype denkbeelden over wat we onder mannelijk en vrouwelijk verstaan: beelden die we vervolgens op mannen en vrouwen plakken. Bovendien krijgen zaken die met mannelijkheid geassocieerd worden een hogere waardering dan zaken die met vrouwelijkheid geassocieerd worden, ook financieel. Voor mensen zorgen betaalt lager dan voor ‘geld zorgen’, onderwijs aan kleine kinderen verdient minder dan onderwijs aan grote kinderen, mannenvoetbal is stukken lucratiever dan vrouwenvoetbal etc.
En dit alles dringt ook de school binnen in de vorm van stereotype taakverdelingen tussen leraren, stereotype verwachtingen van leraren over wat jongens respectievelijk meisjes goed kunnen of aan kunnen, rolbevestigende leermiddelen en leerinhouden. Thuis en op school krijgen kinderen zo van jongs af aan mee wat ‘passend’ gedrag is. Ze identificeren zich met gendermodellen, imiteren ze en worden voor dat gedrag beloond. Al vanaf de basisschool gaan jongens en meiden zich naar dergelijke stereotypen gedragen (genderconformisme), terwijl ze misschien heel andere interesses en talenten hebben dan ze laten zien. Kinderen leren genderschema’s dus ook op zichzelf toepassen, waarmee genderstereotyp gedrag in het onderwijs en op de arbeidsmarkt een zichzelf waarmakende voorspelling wordt.
En juist dat laatste maakt weer dat een uitspraak als ‘zo zijn jongens en meiden nu eenmaal, dat kun je niet veranderen’ snel gedaan is en het zicht op de werking van gender als een cultureel fenomeen weer verdwijnt. Niet voor niets dat de Onderwijsraad er voor pleit om meer aandacht te besteden aan stereotype beelden van leraren en in lesmateriaal. Keer op keer merk ik ook dat studenten verbaasd zijn over wat ze dan ‘ontdekken’. ‘Welke sterke jongens helpen mij even met tillen’, ‘Lisa, netjes gewerkt’, ‘Sebas, supergoed gedaan’, zijn zo maar wat uitspraken waar ze zichzelf dan op betrappen. In de kleutergroepen zien ze hoe het merendeel van de meisjes zich al voorsorteert voor de keukenhoek en van de jongens voor de bouwhoek. Dat brengt ze pas op het idee om dit soort seksestereotype hoeken te vervangen door genderneutralere hoeken. Het verrast mij zelf steeds weer wat een eye opener het voor studenten is om het lesmateriaal eens goed te bekijken. En ze zien dan wat veel onderzoek keer op keer bevestigt (Mesman et al, 2019): jongens komen vaker in lesboeken voor dan meisjes, hebben vaker een beroep en een grotere diversiteit aan beroepen. Mannen zijn vaker de dokter, vrouwen de verpleegster, mannen zijn de wetenschapper, vrouwen hebben vaker een ouderrol. In een rekenmethode vonden ze ook een mooi plaatje, waarop 2 jongens druk met een meetlat in de weer waren en een meisjes (klein en van bovenaf in beeld) bewonderend zat toe te kijken. Lhbti’ers ontbreken in leermiddelen helemaal. En wat te denken dat geen enkele student een kritische noot liet horen bij het voorlezen van deze zelfverzonnen kinderboekentekst:
“Wiebe zag het al helemaal voor zich: vandaag zou hij zijn uitvinding aan de anderen presenteren hoe ze iets zouden kunnen doen aan de plastic soep. Hij was er vast van overtuigd dat het zou gaan lukken. Wat zouden de anderen enthousiast worden van zijn verhaal. Snel pakte hij zijn ipad in en wat voorbeeldtekeningen die hij had gemaakt.
Ondertussen was Lotte druk bezig haar huiswerkschema bij te werken. Maar ze dacht ook aan Wiebe op wie ze best een beetje verliefd was. Wiebe was zo stoer en slim, hij wist overal raad mee. En nu had hij haar heel nieuwsgierig gemaakt naar een of andere uitvinding. Wat was ze benieuwd waar hij mee zou komen. Een ding stond voor haar vast, ze zou hem zeker helpen. Ze moest trouwens opschieten, want ze zouden over een half uurtje al achter de fietsenstalling op het schoolplein samenkomen. Wacht, ze zou nog gauw even haar moeder vragen om wat koekjes voor iedereen mee te nemen”.
Zolang leraren dit soort teksten blijkbaar gewoon kunnen voorlezen, blijft het nodig onderzoek naar sekseongelijkheid te herhalen. Als we in het onderwijs wat vaker een sociologische bril opzetten, komt er misschien ook eens verandering in de onderzoeksresultaten.
Claessen, J. (2013). Meisjessucces of jongensprobleem? Heerlen: LOOK, rapport 43, Open Universiteit.
Diepstraten, I. (1990). Meisjes en economische zelfstandigheid. De 1990-maatregel. Tilburg: Fontys Hogescholen.
Driessen, G. & A. van Langen (2007). Sekseverschillen in het onderwijs. ‘The boys’ problem’ in internationaal perspectief. Mens en Maatschappij, jrg.82, nr. 2, pp. 109-132.
Mesman, J., Van de Rozenberg, T., Van Veen, D., Zicha, L., & Groeneveld, M. (2019). Representatie en stereotypering van vrouwen en mannen in schoolboeken voor de brugklas. Leiden: Leiden Universiteit.
Onderwijsraad (2020). Een verkenning van sekseverschillen in het onderwijs. Nr. 20200161/1175, oktober 2020. Den Haag: Onderwijsraad.